In juni 1699 was kunstenares Maria Sybilla Merian 52 jaar oud en gescheiden, en begon ze aan een groot avontuur. Samen met haar jongste dochter Dorothea Maria vertrok ze naar Suriname om in de onbekende binnenlanden op zoek te gaan naar insecten en reptielen.
Merian is bekend vanwege haar prachtige schilderijen en gravures van beesten en planten. Als kind was ze al geïnteresseerd in alles wat kroop en onderzocht ze hoe vlinders ontstonden uit rupsen. Haar latere tekeningen waren gewild en liefhebbers betaalden er graag voor. Merian werd niet alleen een beroemde onderzoekster en schilder, maar ook een succesvol zakenvrouw. De geboren Frankfurtse woonde sinds 1691 in Amsterdam, waar ze een handeltje had in opgezette insecten. Ook verkocht ze schilderijen en tekeningen om genoeg geld bij elkaar te krijgen voor haar grote Surinaamse avontuur.
Want een avontuur was het. De bootreis duurde een maand of drie en was vol gevaren: heftige stormen bedreigden het schip en ziekten als scheurbuik lagen op de loer en maakten vaak dodelijke slachtoffers. Vrouwen waren er weinig aan boord. Een enkeling reisde haar man achterna, maar een expeditie als die van Merian en haar dochter was ongekend.
Toen moeder en dochter aankwamen in Suriname, waren de gevaren niet voorbij. De Europeanen kenden de binnenlanden slecht en tropische ziekten waren overal. Het lijkt er dan ook op dat Merian malaria heeft opgelopen. In 1701 was ze ziek en maakte ze opnieuw de gevaarlijke bootreis; terug naar huis. Weer in Amsterdam werkte Merian aan een boek vol afbeeldingen van Surinaamse planten en dieren, waarvan de mooiste, ingekleurde exemplaren wel 45 gulden kostten: ongeveer twee maanden loon voor een geschoold ambachtsman. Tsaar Peter de Grote zou zelfs drieduizend gulden over hebben gehad voor originele aquarellen en gravuren van haar hand.
Kenau
Het levensverhaal van Maria Sybilla Merian maakt duidelijk dat vrouwen het in de zeventiende eeuw ver konden schoppen. Maar Merian was natuurlijk een uitzondering, met een groot talent én veel lef. Veruit de meeste vrouwelijke ondernemers uit haar tijd zijn allang vergeten. Zij hadden vaak een stalletje op de markt waar ze eten verkochten: vis die hun man had gevangen, groenten die hun man had verbouwd of vlees dat hun man had gehouwen. Getrouwde vrouwen waren in zakelijk opzicht een verlengstuk van hun echtgenoot, die hen moest beschermen tegen zakelijke misstappen: om contracten te sluiten of investeringen te doen hadden ze zijn toestemming nodig. Juridisch waren ze ‘niet handelingsbekwaam’. Alleen voor het huishouden mochten ze zonder overleg kleine uitgaven doen.
En toch: buitenlanders die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bezochten, gaven vaak hoog op van de daadkracht en de handelsgeest van vrouwen. Ene Sir William Mountague schreef in zijn reisverslag The delights of Holland (1696) dat Hollandse vrouwen goed met geld om konden gaan, voorzichtig en ijverig als ze waren, en dat er zelfs meer koopvrouwen dan -mannen waren.
Met dat laatste overdreef Mountague ongetwijfeld, maar er moeten in zijn tijd in de Nederlanden veel ondernemende vrouwen zijn geweest.
Eén vrouw in het bijzonder verwierf een mythische reputatie: Kenau Simonsdochter Hasselaer. We gebruiken haar voornaam nog steeds voor stoere vrouwen met haar op de tanden. Tijdens het beleg van Haarlem (1572-1573) zou deze weduwe met een groep vrouwen haar stad hebben verdedigd tegen de Spanjaarden. Zij was de dapperste van alle Haarlemse vrouwen, die ‘met arbeid, wapens en tegenweer het algemene welzijn voorstond en met spijt en schimpen de vijand onophoudelijk tergde’, schreef tijdgenoot Joannes Arcerius. De strijdlustige reputatie van Kenau was misschien lichtelijk overdreven, maar ze was wél een onafhankelijke vrouw. Ze had van haar man een scheepswerf geërfd en leverde in tien jaar tijd zestien schepen af.
Kenaus einde spreekt tot de verbeelding. Niemand weet precies waar ze is gestorven maar waarschijnlijk was het ergens op zee. In 1588 vertrok ze naar Noorwegen om hout te kopen maar ze is nooit teruggekeerd. Haar kinderen gingen ervan uit dat ze door zeerovers was overvallen.
Vrouwenoverschot
Natuurlijk was Kenau een uitzondering, net als Maria Sybilla Merian. Dat kwam door hun karakter, maar ook doordat ze niet vastzaten aan een man: de een was weduwe en de ander gescheiden. Daardoor konden ze zelf zakelijke beslissingen nemen.
Overigens was er in deze tijd een groep getrouwde vrouwen die wél zelfstandig handel mocht drijven. Zij hadden de status van ‘openbaar koopvrouw’ en mochten schulden maken zonder met hun man te overleggen. Vaak handelden zij in bier, brood of stoffen.
Maar de meeste zakenvrouwen waren toch te vinden onder ongetrouwde vrouwen en weduwen. In de Republiek heerste een vrouwenoverschot, dus een aanzienlijk deel van de vrouwen had geen man die over hen besliste. Een van hen was Clara Coymans, weduwe van de rijke handelaar Hendrick de Haze. In de vroege zeventiende eeuw deed zij een aantal flinke investeringen, onder meer in de Vereenigde Oostindische Compagnie, die handelde op Azië. Ze had blijkbaar gevoel voor zaken, want toen ze in 1628 stierf, liet ze het gigantische vermogen van een half miljoen gulden na. Toen Quote in 2006 een special maakte over de 250 allerrijksten in de Gouden zeventiende eeuw, haalde zij de 53e plaats.
Dappere koopvrouw
Maar ook voor ongetrouwde vrouwen en weduwen waren er grenzen aan de bewegingsvrijheid. De belangrijkste belemmering was dat fatsoenlijke dames zich niet overal konden vertonen. In de buurt van koffiehuizen, waar mannen elkaar ontmoeten om zaken te doen, liepen ook vaak hoertjes rond, op zoek naar klanten. Zo ging het bijvoorbeeld in de Amsterdamse Kalverstraat en een dame wilde daar niet gezien worden. Die straat was het terrein van mannen en prostituees. Daarmee was een belangrijk deel van het zakelijk netwerk afgesloten voor de meeste vrouwen.
Vrouwen die toch op hoog niveau zaken wilden doen, kozen daarom vaak een manier waarop ze zelf in de luwte konden blijven. Zij stortten zich niet op de internationale goederenhandel – dat was vooral een mannenzaak – maar op de financiën. De weduwe Sara Petronella de Jongh bijvoorbeeld, had aandelen in de Bank of England en ze deed het financiële beheer van plantages op het Caribische eiland Saint Croix. Op dit terrein waren meer vrouwen succesvol maar veel tijdgenoten vonden ook deze zaken vooral iets voor mannen. Toen de Jongh in 1763 stierf kreeg ze een veelzeggend compliment van koopman Jacob Bicker Raye: hij vond haar een dappere koopvrouw die veel moeilijke zaken ‘als man dirigeerde’.
Schande
Het zou er voor ondernemende vrouwen voorlopig niet beter op worden. De negentiende eeuw werd de eeuw van de huiselijkheid en de plaats van vrouwen was nog meer dan vroeger in huis. ‘Gij ook, lieve meisjes! zult in later jaren u vooral in den huiselijke kring begeven’, stond in Nederlandsche vrouwen. Een boek voor meisjes uit 1855. De vrouw des huizes moest zorgen dat het huis piekfijn in orde was, zodat het hele gezin daar graag was. Het huishouden werd in de negentiende eeuw bovendien nogal bewerkelijk doordat de huizen ‘verstoften’: overal lagen en hingen kleden en kleedjes, de meubels waren bij voorkeur van pluche en de kamers stonden vol met prullaria. Het was een grote klus om dat allemaal schoon te houden.
Het ideaal van de huiselijke vrouw ging ver: vrouwen met een betaalde baan werden een teken van armoede, een schande. Als een gezin het zich enigszins kon veroorloven, bleef moeder thuis. De bewegingsvrijheid van vrouwen in het openbare leven werd dus nog kleiner. De rijke weduwe en zakenvrouw Johanna Borski-van de Velde liet zich daarom in het openbaar vertegenwoordigen door mannen: Johannes Stoop, een voormalige assistent van haar overleden man, en haar zoons. Zij konden zich wel met goed fatsoen vertonen in koffiehuizen en herensociëteiten, en in de beurs.
De samenwerking tussen Johanna Borski en haar mannen liep goed: de weduwe werd een van de rijksten in het land. Een groot succes boekte ze in 1814, het jaar waarin haar man stierf. Dat jaar kwamen aandelen op de markt van de gloednieuwe Nederlandsche Bank, maar ze bleken niet erg populair. Het vertrouwen in de bank was laag. Dat zou veranderen, voorspelde de weduwe Borksi en ze kocht voor twee miljoen gulden tweeduizend aandelen die verder niemand wilde hebben. Ze kreeg gelijk: het vertrouwen in de bank groeide en ze kon haar aandelen met ruime winst van de hand doen.
Oneerlijke concurrentie
Ook in de negentiende eeuw waren er dus slimme zakenvrouwen, maar ze waren nauwelijks zichtbaar. In de twintigste eeuw zou dat maar heel langzaam veranderen. Veel Nederlanders hielden vast aan het ideaal van de huiselijke vrouw. Daarom werd in 1924 nog bij Koninklijk Besluit bepaald dat vrouwelijke ambtenaren die trouwden, hun ontslag kregen. Betaald werk zou maar afleiden van de zorg voor het gezin, was het idee. Bovendien was het oneerlijk als een getrouwde vrouw een baan bezet hield van een man die voor een gezin de kost moest winnen.
Niet iedere vrouw zag het huismoederbestaan als haar roeping. Nederland had net de eerste feministische golf achter de rug, waarin vrouwen hadden gestreden voor meer gelijkheid en vooral voor het vrouwenkiesrecht. Ze hadden succes. Vanaf 1922 mochten vrouwen stemmen, maar twee jaar later kwam de overheid met de maatregel tegen getrouwde vrouwelijke ambtenaren.
Dergelijke regels bestonden niet voor het bedrijfsleven, maar daar ging het meestal hetzelfde als in de ambtenarij. Dat gold niet alleen voor het gewone personeel, maar ook voor vrouwen uit ondernemersfamilies. De Brenninkmeijers bijvoorbeeld, oprichters van C&A, wilden hun eigen vrouwen niet in het bedrijf. Zij moesten voor de kinderen zorgen. In een interview met het Duitse weekblad Der Spiegel zei C&A-baas Herman Brenninkmeijer dat in de toekomst misschien een Brenninkmeijervrouw aan de top kon komen. Maar zo’n verandering zou meer dan een paar dagen kosten, waarschuwde hij. Dat was in 1998.
Officieel handelingsbekwaam
Dat er sinds 1924 toch ongelooflijk veel is veranderd, hebben vrouwen van nu onder meer te danken aan succesvolle zakenvrouwen als Thea Veldhuyzen van Zanten-Roest van Limburg (1924-1997). Als keurige dochter van welgestelde ouders deed ze de huishoudschool en leek ze een nettedamesbestaan tegemoet te gaan. Maar toen ze kort na de Tweede Wereldoorlog trouwde met Rits Veldhuyzen van Zanten kreeg ze er een pushende schoonmoeder bij, die haar aanspoorde om aan het werk te gaan. Zo kwam ze terecht bij Kempen & Begeer, dat pannen en bestek maakte en waar ze het tot directeur schopte. Een opmerkelijke prestatie voor een meisje van de huishoudschool, in een tijd dat vrouwen nog sterker dan nu werden afgerekend op elke misstap.
Veldhuyzen van Zanten zag dat vrouwen het in het zakenleven moeilijker hadden dan mannen en ze zette zich in voor de emancipatie. Ze werd de eerste voorzitter van het VrouwenNetwerk, waar vrouwen connecties konden opdoen, net zoals mannen deden in hun sociëteiten. In 1981 was ze één van de oprichters van de prijs voor de ‘Zakenvrouw van het Jaar’.
Vrouwen als Veldhuyzen van Zanten hielpen het klimaat in Nederland te veranderen. In 1956 werden getrouwde vrouwen officieel handelingsbekwaam. Al die tijd hadden ze hun man nodig gehad om zakelijke beslissingen te nemen, ook als ze zelf hun geld verdienden. Een jaar later, in 1957, kregen getrouwde vrouwelijke ambtenaren het recht om te blijven werken, als hun baas het daarmee eens was. Pas in 1976 werd geregeld dat getrouwde of zwangere vrouwen niet mochten worden ontslagen.
Sindsdien heeft een nieuwe generatie zakenvrouwen zich aangediend, met als boegbeeld Sylvia Tóth, die op haar 28e directeur werd van uitzendbureau Content. Haar grote financiële slag sloeg Tóth in 1985, toen ze de aandeelhouders van het bedrijf uitkocht voor dertig miljoen gulden. Een aantal maanden later, toen ze Content naar de beurs bracht, bleek het bedrijf een veelvoud waard. Uiteraard kreeg Tóth de prijs die Veldhuyzen van Zanten mede had opgericht: ze werd Zakenvrouw van het Jaar 1985.